Braeckman en de moraal

Johan Braeckman is hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit van Gent.
Braeckman houdt zich in het bijzonder bezig met de evolutie, en is een groot voorstander van kritisch denken.
In het volgende artikel – te vinden op zijn website –gaat hij in op wat de moraal behelst.
 
 
Een citaat:
 
Betekent dit dat iets moreel verantwoord is louter omdat God het wil? Zo staat bijvoorbeeld in het boek Exodus (20) dat we niet mogen stelen. Als we veronderstellen dat we niet mogen stelen omdat God niet wil dat we stelen, dan zou stelen op zichzelf, los van de wil van God, noch goed noch kwaad zijn. Het is enkel omwille van de wil van God op zich dat stelen immoreel is. Maar dit geeft de wil van God een willekeurig karakter, alsof God zelf niet weet waarom hij ons verbiedt te stelen. Hij had evengoed van mening kunnen zijn dat we moeten stelen. Dan was diefstal de wil van God, en was stelen moreel verantwoord gedrag. Hierop kan men repliceren dat God niet wil dat we stelen, omdat stelen op zichzelf immoreel is. God begrijpt het intrinsiek immoreel karakter van diefstal, en daarom verbiedt hij ons te stelen. Deze optie zorgt ervoor dat de wil van God niet langer willekeurig is. God heeft goede redenen om diefstal af te keuren, en hij baseert zijn opvatting die hij aan ons opdringt op die redenen. Doch deze redenering dreigt de wil van God zelf overbodig te maken. Als er aan God externe redenen zijn die duidelijk maken dat stelen immoreel is, dan is het niet nodig om de wil van God te volgen. We kunnen immers rechtstreeks ons gedrag laten leiden door redenen die onafhankelijk zijn van God. Bijgevolg is de wil van God overbodig om het verschil tussen moreel verantwoord en immoreel gedrag te leren kennen.
 
Braeckman gaat er dus van uit dat de moraal ófwel een willekeurige, door God opgestelde regel moet zijn – die dan evengoed een tegengestelde inhoud zou kunnen hebben (“stelen is goed”) – ófwel een regel die onafhankelijk van God toch al geldt – zodat het niet uitmaakt wat God wil.
Hij verliest bij deze redenering iets uit het oog, omdat hij er van uitgaat dat God een wispelturig, naar willekeur handelend opperwezen is. Dat is echter niet het christelijke beeld van God. Niet voor niets zeggen christenen vaak “God is liefde”. Niet omdat God niet méér is dan alleen de deugd liefde, maar wel omdat God volgens christenen de bron van liefde is.
In een schema: (volgt)
 
 
Braeckman verwijst naar een vraag van Socrates, namelijk of het niet zo is dat de goden gedrag voorschrijven omdat het op zichzelf moreel juist is. Deze vraag is voor een christen gemakkelijk te beantwoorden.
De moraal komt voort uit de Goddelijke waarheid, zoals mensen die begrijpen en in een concrete situatie omzetten/vertalen in een norm. Namelijk, wat is goed (en fout) handelen als ik word geconfronteerd met dit probleem/dilemma?
 
Bij zijn stelling (óf God bepaalt de moraal en die is daarom willekeurig, óf God staat los van de moraal omdat die toch al geldt) gaat Braeckman (gestimuleerd door de vraag van Socrates, die in een cultuur leefde met een totaal ander godsbeeld dan het christelijke) voorbij aan de mogelijkheid dat de moraal uit God kan voortvloeien zónder willekeurig te zijn. Vermoedelijk komt dat door een te beperkt, wat kinderlijk beeld van God.
Maar de christelijke God is geen Griekse god, die mensen te gronde richt omdat hij in een slechte bui is; een god waarin enorme macht samengaat met menselijke beperktheid. Van de christelijke God zijn liefde en rechtvaardigheid wezenlijke bestanddelen. Uit deze God vloeit de moraal van de mensen voort, en die is bij alle mensen (geschapen naar het evenbeeld van God) van nature in potentie aanwezig.
 
Braeckman kiest duidelijk voor de stelling dat de moraal los staat van God. De moraliteit is een in de evolutie ontstaan vermogen om te oordelen, dat in staat is zich aan te passen aan maatschappelijke ontwikkelingen. Dat is de natuurlijke moraliteit van de mens. Deze moraliteit laat mensen beoordelen wat goed is, maar bevat op zich geen criteria om goed van kwaad te onderscheiden, aldus Braeckman. Dat laatste is dan weer de taak van de ethiek, die een reflectie omvat op onze morele opvattingen.
 

(citaat) Naar het einde van het boek maakt Jan Verplaetse ook duidelijk dat onze natuurlijke moraliteit op zich geen criteria bevat om goed van kwaad te onderscheiden. Dat laatste is de taak van de ethiek, de theoretische, rationele reflectie over en de evaluatie van onze morele opvattingen en ons moreel gedrag. Moraliteit kunnen we wetenschappelijk bestuderen. Dit boek legt haarscherp uit hoe dat in zijn werk gaat en wat de huidige stand is van het onderzoek. Ethiek daarentegen is geen wetenschap, maar dat betekent niet dat het onmogelijk is om rationeel over ethische kwesties na te denken.

 
In mijn ogen leidt dit alles nergens toe.
Over het fundament dat aan de moraal ten grondslag ligt wordt niets gezegd; of in feite wordt gezegd dat de moraal op zich geen fundament heeft. Het is een natuurlijk vermogen van het menselijk brein, dat zich aanpast aan maatschappelijke ontwikkelingen.
Het probleem wordt verschoven naar de ethiek. En daarvan zegt Braeckman dat het geen wetenschap is, hoewel je rationeel over ethische kwesties kunt nadenken.
Waarop die ratio is gebaseerd, laat hij in het midden.
Waarmee we in feite  terug zijn bij de startvraag zonder dat we iets wijzer zijn geworden.
 
Dan lijkt het me beter om te kiezen voor het christelijke antwoord. Waarbij er geen knip wordt gemaakt tussen God en de moraal. De wortels van de moraal liggen in het kennen van God, althans het proberen Hem te kennen. Dan wordt de waarheid benaderd. De waarheid is nodig om goed en kwaad te kunnen onderscheiden en antwoorden te vinden op vragen die de mens in het leven tegenkomt.